Naast de bijzondere plaats waaraan de familienaam is ontleend kent de familie Ten Klooster nog een typerend aspect. Het aloude ambacht van eendenkooiker komt veelvuldig in de familie voor. Het beroep van kooiker werd door alle generaties in de familie beoefend en er waren zoveel kooikers in de familie dat de Ten Kloosters bekend zijn komen te staan als een echte kooikerfamilie. Graveland van het Centraal Bureau voor de Genealogie deed onderzoek naar kooikersgeslachten. Het beroep van kooiker werd vaak van vader op zoon doorgegeven. In een door het Ministerie van Landbouw en Visserij opgesteld overzicht van Nederlandse eendenkooien in 1950 staan alle kooikers vermeld. Volgens Graveland neemt de familie Ten Klooster een prominente plaats in op deze lijst. “Leden uit deze familie, die haar naam ontleende aan de buurtschap Zwartewatersklooster tussen Zwartsluis en Hasselt, kooiden her en der in Friesland, Overijssel en Gelderland. De eerste kooiker in de familie was, voor zover bekend, Willem ten Klooster (1790-1871. Hij kooide op een eendenkooi in Zwartewatersklooster en stond aan de oorsprong van een dynastie die maar liefst 34 kooikers telde. Door huwelijken raakten de Ten Kloosters bovendien verwant aan andere kooikerfamilies” [401]. In recente jaren is het aantal actieve eendenkooien dat nog voor broodwinning gebruikt wordt, in snel tempo afgenomen. Desalniettemin stonden er in april 1989 nog zeven Ten Kloosters op de ledenlijst van de kooikersvereniging. Dat is een nogal significant aantal als je bedenkt dat er in 1990 nog maar 118 eendenkooien geregistreerd waren, waarvan slechts 52 in particulier eigendom [402].
In Noordwest-Overijssel waren bijzonder veel eendenkooien. Het waterrijke gebied en de rustige omgeving maakte het een zeer geschikte plaats voor de eendenvangst. In 1850 legt de burgermeester van Staphorst, F.A. Ebbinge Wubben, uit waarom er in zijn gemeente meer eendenkooien zijn dan in welke andere plaats dan ook. Volgens hem “verkiest men zoodanige plaatsen tot het aanleggen van Eendekooijen, welke niet alleen eenzaam gelegen zijn, maar ook eene gelijke vlakte hebben, en van zoodanige gesteldheid, dat zij bij eenen gewonen waterstand drassig liggen, als willende de eenden zich daar gewoonlijk het liefst nederleggen” [403]. In totaal telt hij 13 eendenkooien, waarvan er één toebehoorde aan Willem Jans ten Klooster die daarvoor jaarlijks een erfpacht moest betalen van fl. 13,00. Dit is dezelfde Willem die hierboven als eerste kooiker in de familie werd aangeduid. De kooi betrof waarschijnlijk de Kloosterkooi en niet die in het Zwartewatersklooster. Overigens gaat de geschiedenis van eendenkooien zo’n 600 jaar terug en is het aannemelijk dat Willem het vak ook leerde van de generaties voor hem. Waarschijnlijk was eendenkooiker al een veelvoorkomend beroep binnen de familie voor de tijd dat de naam Ten Klooster gevoerd werd.
Op de kaart van de gemeente Staphorst van Kuyper uit 1866 staan de eendenkooien ingetekend in het Staphorsterveld. Het zijn er maar liefst 13, de eendenkooien in Zwartewatersklooster niet meegerekend.
Een eendenkooi is een bij de wet erkende en geregistreerde vanginrichting voor in het wild levende eenden. Het is dus een jachtmiddel – weliswaar zonder het gebruik van wapens – om waterwild te vangen voor consumptie. Tegenwoordig worden nog maar weinig eendenkooien daadwerkelijk gebruikt voor de jacht; het merendeel van de actieve kooien wordt tegenwoordig in stand gehouden vanwege de cultuurhistorische waarde of voor het ringen van eenden om de vogeltrek in kaart te brengen.
Het principe van een eendenkooi is vrij eenvoudig. De kooi bestaat uit een grote plas water (de kooiplas) met daaromheen een bos (het kooibos). Aan de randen van de kooiplas zijn zogeheten zitvelden waar de eenden kunnen rusten. Vanuit de kooiplas zijn verschillende vangpijpen gegraven. Deze vangpijpen zijn overdekt met netten of met gaas en lopen smal toe. De gehele kooiplas en de vangpijpen zijn afgedekt met rietschermen, zodat de eendenkooiker uit het zicht blijft. De hoeveelheid vangpijpen kan uiteenlopen van één tot wel vijftien. Wel hebben ze allemaal gemeen dat ze een gebogen vorm hebben. Daardoor zijn ze ‘blind’. Eenmaal in de vangpijp is de kooiplas niet meer te zien en hebben de eenden het idee dat ze alleen via het einde van de vangpijp weer naar buiten komen. Aan het eind van de vangpijp is geen beplanting waardoor de eenden de illusie hebben naar het licht te zwemmen. De vangpijp loopt echter letterlijk dood in een vanghokje. Zo heeft de uitdrukking ‘de pijp uitgaan’ zijn weg gevonden in de Nederlandse taal.
Slikkebosch kooi in Oostkapelle Zeeland met vijf vangpijpen. De laatste kooiker voordat Staatsbosbeheer de kooi overnam, was Albert ten Klooster (1927) [Foto: Peredour]
Hoe gaat het kooikeren nu in zijn werk? De kooiker lokt de wilde eenden met behulp van tamme eenden en een kooikerhondje. Als eerste kiest de kooiker de meest geschikte vangpijp. Dit is afhankelijk van de wind, aangezien eenden altijd tegen de wind in opvliegen. Het hondje laat zichzelf zien aan het begin van de gekozen vangpijp. Zijn kwispelende staart maakt de eenden nieuwsgierig en ze volgen het hondje dat steeds achter de matten verdwijnt en iets verderop weer tevoorschijn komt. De kooiker zelf opereert ‘achter de schermen’ en gooit voer de vangpijp in. De tamme eenden die dagelijks door de kooiker worden gevoerd en die gewend zijn aan het tafereel, zwemmen de vangpijp in en nemen hun wilde soortgenoten met zich mee. Als de wilde eenden ver genoeg de vangpijp in gezwommen zijn, komt de kooiker tussen de rietschermen tevoorschijn. De lokeenden en staleenden blijven rustig – zij kennen zo langzamerhand het spelletje wel – maar de wilde eenden schrikken en vliegen op, verder de vangpijp in. Daar vliegen ze in de netten en komen ze uiteindelijk in het vanghokje. De kooiker trekt met een touw de valdeur dicht en ontsnappen is niet meer mogelijk.
Foto van de ‘spiegel’ aan het eind van de vangpijp, typisch voor een Friese eendenkooi. In de vangpijp staat Ties ten Klooster (2002) maar die heeft nog nooit een eend gevangen.
De eendenkooi is een typisch Nederlands verschijnsel dat stamt uit de 14e eeuw. Men vermoed dat de eerste vangpijpen zijn ontstaan vanuit de al toegepaste methode van netten over doodlopende waterarmen en moerassen. Daarop volgde de methode van permanente vangpijpen bij plassen. Waarschijnlijk heeft Nederland ooit zo’n 1000 tot 1500 eendenkooien geteld. Uit oude rekeningen uit de late middeleeuwen weten we dat er vaak ‘entvoghels’ werden gegeten. De relatief lage prijzen zijn een aanwijzing dat eend in vroeger tijden waarschijnlijk volksvoedsel was. Omdat er veel eendenkooien of ‘voghelkooyen’ werden gebouwd in de 15e eeuw, werd registratie vanaf 1550 verplicht gesteld om schade aan bouwland te voorkomen. Er ontstonden verschillende typen eendenkooien, waarbij iedere regio zijn eigen voorkeuren had qua voer dat gebruikt werd, de wijze van vangen en de opbouw van de vangpijp. In Holland gebruikte men bijvoorbeeld een fuikachtig einde aan de vangpijp (‘het scherpe eind’), terwijl in Overijssel en Friesland een ‘spiegel’ werd gemaakt aan het eind van de vangpijp: een schijnbare opening waar de eend tegenaan vloog. De eendenkooien waren zo populair geworden dat de vogelstand er in de 16e eeuw onder te lijden had. Dat het aantal kooien in de eeuwen daarna afliep zal te maken hebben gehad met teruglopende vangsten. Dat er minder eenden waren, kan te maken hebben gehad met klimaatverandering waardoor de trek van wilde eenden veranderde door strengere winters in Nederland. In ieder geval was het aantal kooien bij de invoering van de jachtwet in 1807 al flink teruggelopen. In 1813 stonden 363 kooien geregistreerd. In de 19e eeuw daalde het aantal verder tot 170 in 1888 en in 1950 waren er nog 142 over [404]. Het beroep van eendenkooiker werd langzaamaan een vergeten ambacht en de toch al afgelegen eendenkooien zonderlinge overblijfselen uit vervlogen tijden. In 1974 waren de eendenkooien zo’n bijzonderheid geworden dat het polygoon journaal het een goed idee vond om de bioscoopbezoeker de eendenkooi nog eens in herinnering te roepen.
In december 1974 werd dit filmpje over de werking van een eendenkooi getoond in het bioscoopjournaal [Polygoon, 1974]