Tot het burgervaderlijk gebied van de burgemeester van Zwartsluis behoort ook het gehucht ’t Klooster. Het zal de meesten van ons wel niet bekend zijn. Maar ook de geschiedschrijvers hebben niet hun best gedaan het groots en slecht verleden ruimschoots te boekstaven. Wat zij al aan het durend papier hebben toevertrouwd is ook (soms) nog tegenstrijdig. Eenmaal was hier een klooster gevestigd. We lezen daarover in Oudheden en Gestichten van Het Bisdom Deventer, uitgegeven in 1725. “Dicht aan het dorp staat een sterke schans met een Parochiekerk; bij welke schans een Nonnenklooster van St. Benedictus staat: ’t Zwarte Water genaamd in hetwelk 25 prebenden gesticht waren”. De schans is geslecht in 1962, maar ver daarvoor was reeds het klooster in verval. O tempora o mores!
Nu vindt u praktisch niets meer dat herinnert aan dit verleden. Het is echter een schoon gehucht dat u aantreft wanneer u – liefst per pedes apostolorum – tussen Zwartsluis en Hasselt in de buurtschap De Velde, de tussen twee boerderijen doorgaande, onverharde weg een eind volgt. Een vijftiental boerderijen, twee eendenkooien en een kerkhof zijn de inventaris van ’t Klooster.
Zo vindt u midden in deze rustige wereld in de kop van Overijssel een herinnering aan een brok historie. Die historie is niet zo fraai geweest. Luistert u maar. In de slag bij Ane kwam Bisschop Otto om. Dit is het uitgangspunt tot de stichting van het klooster. Het kan zijn, dat onze hierboven reeds geciteerde geschiedschrijver de waarheid spreekt, wanneer hij het volgende vermeldt: “De Schrijvers verhaalden doorgaand dat het gemelde klooster op den naam van Mariënberg, omtrent het jaar 1227 gesticht is door Rodolphus Burggraaf van Coevorden; en dat hij zulks gedaan heeft op het geval van Willebrandus, den XXXV Bisschop van Utrecht tot voldoeninge voor zijn wederspannigheit en voor het vermoorden van den Bisschop Otto”(pp. 615-616). In Overijssel (1931) lezen wij: “Bij oorkonde van 21 juli 1233 verklaart Willebrand, bisschop van Utrecht, dat hij voor de zielerust van zijn voorganger, bisschop Otto die in het veen bij Ane […] vermoord is […] een klooster heeft gesticht van 20 nonnen van de orde van St. Benedictus”.
Burggraaf of Bisschop?
M.a.w. als de laatste auteur gelijk heeft, dan heeft de Burggraaf later gedacht: ze kunnen het me doen. Weshalve de bisschop zelf de stichting ter hand moest nemen. Dit kan ook heel goed corresponderen met de notitie van de eerstgenoemde auteur, dat later de Burggraaf “wegens het vernieuwen van zijn wederspannigheit onthooft en op een radt gezet” werd. Een wel heel ander soort van voldoeninge voor zijn wederspannigheit! Onthoofd worden en een klooster bouwen zijn ‘incompatibiliteiten’, ergo is er alles voor te zeggen, dat bisschop Willebrand zelf de stichting ter hand heeft genomen.
Het klooster heeft in de loop der tijden diverse namen gekend. De meest ordinaire zal wel geweest zijn de Latijnse vertaling van het Zwarte Water, namelijk Nigra Aqua. Deze naam komt straks in dit verhaal terug. Wat de burgerlijke jurisdictie betreft is dit gebied nogal eens aan verandering onderhevig geweest. “Het lag in de gemeente Staphorst”(Overijssel, p. 514). Maar later, namelijk 27 februari 1653, gelasten Ridderschap en Steden het toenmalige burgerlijke bestuur van Hasselt om verdere gewelddadige afbraak van de kloostergebouwen tegen te gaan. Thans gaat burgemeester De Koning van Zwartsluis eenmaal per jaar ‘op inspectie’ in zijn ambtsgebied naar ’t Klooster.
De bewoners van het Zwartewatersklooster houden klaarblijkelijk van hun natuurlijke omgeving. Hier werd geen boom geveld om een schuur te bouwen, maar het model van de schuur aan de bomen aangepast.
Schade en Schande
Volgens de regels van St. Benedictus leidden de 20 zusters (van del) hier ‘in strenge afzondering een gemeenschappelijk leven’. Voor alle huishoudelijke arbeid kregen deze nonnen assistentie van dienende zusters en voor het werk op het land lekebroeders. Voorts was er een proost en een aantal geestelijke heren, uit wie de proost de pastoors voor plaatsen in de omtrek rekruteerde. Onder de lekebroeders bleken helaas minder gunstige elementen te schuilen. Zij bezorgden op den duur het klooster een niet zo beste naam. Het volgende citaat liegt er niet om (Overijssel, p. 515): “Ook het Zwartewatersklooster moest tot schade en schande ondervinden hoe moeilijk hiet is de ongetemde natuurkrachten van den mensch aan het juk van het kruis te onderwerpen”. Herhaaldelijk moest van hoger hand worden ingegrepen. IN 1376 vertrokken mede om deze reden een aantal zusters naar Raalte, maar in 1393 keerden zij terug. De oorzaak van dit kortstondig verblijf in Raalte wordt ons niet beschreven. Maar het werd er niet beter op. In 1414, zo berichten ons de geschiedschrijvers, gaf een deel der zusters de wens te kennen ‘uit et Swarte Water in een strenger ordre te mogen gaen ende oprichten’, want zij konden niet verdragen ‘dat deze bijenkorf der ziele in een eksternest veranderd werd’. Het ging deze zusters met hun goede inborst niet te best. Eerst togen zij naar Kooten naar Clara Aqua (dit in tegenstelling tot het verschrikkelijke Nigra Aqua). Vandaar naar Katerveer, waar het Zwolse bestuur alles deed om ze weer weg te krijgen. Er was geen geluk bij… Tenslotte vond in hetzelfde jaar de scheiding van roerende en onroerende goederen plaats.
Strooptochten van Staatse en Spaanse troepen hielpen mee aan verder verval. Uiteindelijk werden in 1580 de gebouwen ontruimd. Wie zin had te slopen kon er ongestoord terecht. Het werd zo bar dat tenslotte de Ridderschap (in welker bezit de kloostergoederen inmiddels waren overgegaan) en Steden het bovengenoemde bewuste briefje aan het stadsbestuur van Hasselt schreven. Het heeft niet veel gebaat, want “zijn standplaats kent en vindt men niet weer” (Overijssel, p. 515). Wat oude kloostermoppen, een urn, dat is wel alles …
Thans
Toeristisch is het gehucht ’t Klooster de moeite waard. Niemand zal beseffen dat hier eenmaal ‘een bijenkorf der ziele’ was. Er zijn nu nog boerenhoeven, een paar eendenkooien en een kerkhof. Al leefden de mensen hier min of meer geïsoleerd, toch werd aan het onderwijs aandacht besteed. In vroeger tijden kwam een meester uit Rouveen de kinderen lesgeven. Had een gezin één kind, dan logeerde hij bij de ouders één week, waren er meer kinderen dan pleisterde hij even veel weken als er kinderen waren. Had hij zo alle gezinnen afgewerkt, dan begon hij aan de volgende ronde.
De inwoners verhaalden uit overlevering van het bestaan van een korenmolen. Een gemeenschappelijk bakhuis werd door de moeders bij toerbeurt bezocht. Hoewel Zwartsluis dichter bij ’t Klooster ligt, zijn de inwoners overwegend georiënteerd op Hasselt. Dit zou volgens één der bewoners terug te brengen zijn tot een ruzie tussen de eigenaar van een pad naar Zwartsluis en de bewoners van ’t Klooster. Deze boer, Stoeteboer in de volksmond genaamd, verbood tengevolge van de ruzie de bewoners het recht van overpad. Aangezien dit pad de enige verbinding in die dagen met Zwartsluis betekende, werd men daardoor gedwongen zich op Hasselt te oriënteren.
Eén van geest
Dat de bewoners in die dagen van de stichting van het klooster één van geest waren, bleek boven. Daaraan is in de loop der jaren niets veranderd. Zo lieten zij voor enkele jaren voor gemeenschappelijke rekening één telefoonaansluiting maken om bij slecht weer contact met de buitenwereld te kunnen onderhouden.
Tot de erfenis uit het verleden behoort een eigen kerkhof. De bewoners vormen met elkaar een onderlinge begrafenis- en kerkhofvereniging. Volgens de Meppeler Courant van 9 februari 1962 worden de zaken geregeld door een gekozen bestuur van drie. Sedert ongeveer 1800 is het vast gebruik dat de oudste inwoner het dodenboek bijhoudt. Zo leven schone tradities de eeuwen door.
Fraai en rustig
Het bovenste is wellicht voor ieder, die graag een fraai en rustig oord, dat bovendien onzichtbaar de adem haalt uit een belangrijk geschiedkundig verleden, bezoekt aanleiding de beschreven wandeling eens te maken. Hij behoeft niet dezelfde weg terug te gaan, maar kan langs anders verbindingsschakels al wandelend bijvoorbeeld in Rouveen belanden.
Een overzicht van het schilderachtige, vredige buurtschapje
Is Noordwest-Overijssel bekend om zijn water en vogels en kooien, ook ’t Klooster kent de vogels. Het blijkt namelijk een internationaal vogelverkeerspunt te zijn. In de maanden maart-mei arriveren de trekvogels om weer te vertrekken in de maanden juli- september. Door het ringen pleegt men hier de wetenschap een handje te helpen. Tot de vele standvogels behoren de Vlaamse gaai en de grote bonte specht.
In de eendenkooien wordt nog steeds gevangen. Ze zijn niet groot, maar in hun soort apart. Soms broeden in de eendenkooien ook de ransuil, de torenvalk en de holenduif. Rijdend over de nieuw aangelegde provinciale weg van Hasselt en Zwartsluis, zal niemand erop komen dat hier een apart wereldje bestaat en dat slecht sop enige honderden meters afstand.
Dat er in ieder gezin, behorend tot dat wereldje, een stevige abonnementsprijs per jaar betaald wordt aan diverse dagbladen, kerkelijke bladen, andere periodieken en tijdschriften mag wel apart genoemd: ver van de wereld, toch midden in de wereld. Men leeft er rustig en goed. De bevolking is even orthodox als vriendelijk. Er heerst saamhorigheid, die ook mag blijken uit de visites die men ’s winters elkaar brengt, avond aan avond. Wie er meer van wil weten: de boeken zullen het hem of haar niet geven … die zal zich daarheen moeten begeven.