De eendenkooi is een eeuwenoude afstrafinrichting voor nieuwsgierigheid. De pijp in betekent er tevens “de pijp uit”. Herman ten Klooster is één van de laatste kooikers in ons land. Hij is sinds enige jaren in dienst van Staatsbosbeheer. Panorama mocht bij hoge uitzondering rondkijken in het Friese domein van rijkskooiker Ten Klooster, die altijd met een smeulende turf voor zijn mond langs de rietschermen trekt. Eén keer hoesten en de vangst is foetsie.

Begraafplaatsen onderhouden. Nou niet direct het populairste karwei in Nederland, maar Johannes en Berend ten Klooster uit Zwartewatersklooster doen het graag. Immers, de begraafplaats in deze kleine boerengemeenschap onder de rook van Zwartsluis herbergt de verre voorvaderen van de bewoners van Zwartewatersklooster, De Velde, Het Kievitsnest, de oude buurtschap De Nadorst en Roebolligehoek (Cellemuiden). De grafzerken op de begraafplaats tonen namen als Aalvanger, Van de Velde en Ten Klooster, families die zich vanuit hier verder (veelal over het Zwartewatergebied) verspreid hebben.

Via Bakhuizen was ik bij de kooi gekomen. Over een smal sintelpad, dat diep het land in slingerde naar een boerderij. Daar woonde de eendenkooiker. W. ten Klooster: een broodkooiker. Dat wil zeggen: hij leeft er van. Ten Klooster – 39 jaar – beheerst zijn vak. Hij komt uit een kooikersfamilie in Overijssel. Zijn vader kocht jaren voor de oorlog de kooi in Bakhuizen, die vanaf 1700 bestaat. Als jongen ging hij al mee de kooi in. Na de ULO kooi hij het kooikersvak, want hij is een natuurmens bij uitstek. Hij hoort aan de vleugelslag of er een wilde eend (blokeend) of pijlstaart opvliegt. Ziet van verre het verschil tussen een inlandse eend en een eend uit Rusland. Kent de oude van de jonge. En als leek, hoor en zie je beslist geen verschil.

Tot het burgervaderlijk gebied van de burgemeester van Zwartsluis behoort ook het gehucht ’t Klooster. Het zal de meesten van ons wel niet bekend zijn. Maar ook de geschiedschrijvers hebben niet hun best gedaan het groots en slecht verleden ruimschoots te boekstaven. Wat zij al aan het durend papier hebben toevertrouwd is ook (soms) nog tegenstrijdig. Eenmaal was hier een klooster gevestigd. We lezen daarover in Oudheden en Gestichten van Het Bisdom Deventer, uitgegeven in 1725. “Dicht aan het dorp staat een sterke schans met een Parochiekerk; bij welke schans een Nonnenklooster van St. Benedictus staat: ’t Zwarte Water genaamd in hetwelk 25 prebenden gesticht waren”. De schans is geslecht in 1962, maar ver daarvoor was reeds het klooster in verval. O tempora o mores!

De vrouw van Albert ten Klooster heeft het nooit willen geloven, dat ze bovenop de resten van een oud klooster woonde, maar vorig jaar is de twijfel bij haar verdwenen. Ten Klooster moest de palen van de hooiberg verplaatsen en dat betekende gaten graven. Op een halve meter diepte stuitte hij op een stevig muurtje van robuuste, heel oude ‘moppen’, welke zelfs zijn echtgenote konden overtuigen, dat er hier vroeger toch werkelijk iets aan de hand was geweest. Dit simpele voorval toont aan met hoeveel nevels het verleden op deze plaats omhuld is.

     
Naar boven